"Hé, kijk uit man!" Ik schrik en blijf staan. "Kijk nou es wat je doet! Idioot! Je moet opletten, man!" Ik draai me om met een wat geschrokken gezicht. Meneer blijft tieren en razen over wat er allemaal had kunnen gebeuren. Ik zucht maar eens diep. Als ik wil reageren, snoert hij me de mond. Ik laat hem maar uitrazen. Dan vervolg ik voorzichtig mijn weg. Het valt niet mee voor een blinde als je onderweg tijdens een pauze je mooie witte stok kwijtgeraakt bent. Helemaal niet als anderen niet even de tijd nemen om naar je te luisteren. Maar dat krijg je, omdat zonder die witte stok een blinde of slechtziende er verder normaal uitziet. Ik gedraag me ook vrij normaal. Al zeg ik het zelf.
Ik doe van alles en nog wat en dan lijkt het net of ik een doodgewoon, behulpzaam iemand ben. Gezond van lijf en leden. Toch zijn er ook oplettende mensen. Die zien aan mijn houding en gedrag dat ik iets mankeer. Ze herkennen deze blinde-zonder-stok vanwege hun eigen ervaringen. Zij produceren geen waterval aan woorden, stellen mij geen meervoudige vragen, verwijten mij niet dat ik iets vergeten ben en laten mij in mijn eigen tempo voor hen werken. En als er dan toch iemand komt die mijn beperkingen niet ziet, dan ben ik er nog altijd zelf bij om daar iets over te vertellen. Ten minste, als ik dat van hen mag. Want dat is ook niet altijd het geval. Maar ik ga toch gewoon door. Op mijn manier.