De formatie na de verkiezingen, doen mij denken aan mijn jeugd. Toen gingen we ook vriendjes kiezen en mochten er ook een of meer niet meedoen. Iemand werd uitgesloten omdat ie een brilletje droeg, of een gekke broek. Of omdat zijn moeder zo streng was. Of omdat ie zo stonk ( Fransje, deed vaak nog in zijn broek). En tja, dan werd er ruzie gemaakt en gehuild en soms gevochten.
Het kiezen van spelers voor een partijtje voetbal eindigde altijd in het verdelen van de rest. De rest werd gevormd door kinderen, die wel mee wilden doen, maar in onze ogen niet konden voetballen.
Dat waren kinderen die op piano- of vioolles zaten of de knapste van de klas waren. Dat waren stuk voor stuk bleke, stijve harkjes. Hun outfit stond ruwe spelletjes niet toe. Vaak stonden dat soort kinderen op het doel. Als sluitpost, dus. Daar lieten ze zien hoe het met hun houterige, maar erg grappig ogende motoriek gesteld was. Ik stond ook geregeld op doel, maar dat kwam omdat ik mezelf de Zwarte Panter noemde. Zonder elastiekje in mijn haar. Jane Mansfield dook op in klas drie, maar ze kwam nooit naar ons stoere gedoe kijken. Dus geen zoen op de middenstip voor deze kleine Zwarte Panter.
We voetbalden vaak met een plastic bal, die grote, ronde, rode vlekken op de benen achterliet. Een beetje wind maakte het voetballen met zo'n bal, net als met de varkensblaas van slager Rozenboom, nauwelijks mogelijk. Er was toen al sprake van lucht-voetbal. Later kregen we een echte leren bal met een binnenbal. Een 'bledder' noemden we zo'n bal. Hé juh, hè je een bleddur dan?
We speelden op diverse velden. Op het gazon om de hoek van de Resedastraat (totdat de juut in beeld kwam), achter de BG Cortslaan, aan de Hoogmadeseweg in het weiland van Samson en langs de Berkenkade in het weiland achter de boerderij die achter het kindertehuis Voordorp stond.