Er was een tijd, waarin ik me heel gemakkelijk kon afsluiten voor mijn omgeving. Als het mij te druk werd of zelfs chaotisch dan trok ik me geestelijk terug. Ik kroop in een soort cocon, los van mijn omgeving. Als mensen mij in zo'n teruggetrokken toestand aanspraken, hoorde ik hen niet. Daar was meer voor nodig, zoals een tikje op de schouder of een stemverheffing. Ze dachten vaak dat ik zat te suffen. Na die donkere periode lukt me het niet meer om me op die manier te beschermen tegen de drukte, het lawaai, de chaos. Ik heb mijn harnas verloren. Ik moet me sindsdien fysiek onttrekken aan situaties, waar ik niet meer tegen bestand ben. Een hond is dan een uitkomst. "Ik ga even de hond uitlaten", zeg ik dan. Even op adem komen. Als de hond niet mee is maak ik gewoon een wandeling, om even een luchtje te scheppen.
Als ik van tevoren geen ontsnappingsmogelijkheid zie, dan laat ik liever verstek gaan. Ik ga de goden niet verzoeken. Zoals je wellicht weet doe ik aan scenario-denken. Vooraf inbeelden hoe e.e.a. zal kunnen gaan verlopen en welke mogelijkheden er zijn om aan ongewenste situaties te ontsnappen. Dat scheelt in zowel de paniekaanvallen als in het opbouwen van spanningen tijdens het bezoek. Als het nare gevoel komt opzetten, ben ik al te laat. Inmiddels herken ik de tijdige signalen, door me bewuster te gedragen. Dus ik ben er meestal op tijd bij. Ik ben ook veel gevoeliger geworden voor veranderingen in mijn rust-omgeving, zoals de woonkamer. Daar heb ik liever een status quo dan dat er veranderd wordt.