Mijn lieve mamma was nogal bijgelovig. Daar heb ik nauwelijks last van. Het enige waar ik nog van schrik is, wanneer iemand schoenen op tafel zet. Volgens mijn moeder was er dan armoe in aantocht. Mijn schrik heeft vooral te maken met de reactie van mijn moeder, toen ik als kind zoiets deed. Het maakte blijkbaar zeer grote indruk op me. Misschien wel een traumatische ervaring van mij. Voor de rest moest ik vaak stiekem lachen om haar bijgeloof. Ik loop rustig onder ladders door en ben niet bang als een zwarte kat voor me de weg oversteekt. Vandaar dat ik ook weinig op heb met vrijdag de dertiende.
Opvallend genoeg zijn veel ongelukken mij wel op een vrijdag overkomen. Zo ben ik op een vrijdag twee keer door een ruit gegaan. Een keer thuis toen ik de bromfiets uit de schuur haalde en dezelfde dag op school toen ik door een ruit werd geduwd. We gingen na afloop van de pauze weer naar binnen. Tijdens het gedrag (wilden sommigen zo graag weer les krijgen?) werd ik door de ruit van de deur gedrukt. Op een vrijdag (2 juni 1967, ook zo'n indrukwekkende ervaring) reed een vrouw op een fiets tegen mij aan. Ik stond, zittend op mijn Magneet bromfiets tussen geparkeerde auto's te wachten om de weg op te rijden. Ik zag de vrouw aankomen fietsen, maar ze zag mij over het hoofd (zei ze later). Ze brak een arm. Onze koele relatie werd opgewarmd door de hit van Procol Harum, A whiter shade of pale. Verzekeringstechnisch had ik trouwens geen schuld. Ik was op dat moment een 'dood object'.
Zo zijn er meer ongelukjes op vrijdagen mij overkomen. En toch heb ik nooit geloofd in vrijdag de dertiende. Dus vandaag ook niet.