Van huis uit leerden we als kinderen al om met elkaar samen te werken. Samen de klusjes in huis doen. Buiten leerde ik het samenwerken ook. Het begon al toen ik met vriendjes ging voetballen op straat, of achter de flat aan de BG Cortslaan. Samenwerken om als team een doel, het doel, te bereiken. Die vorm van samenwerking was nogal losjes. Later, toen ik volleybal ging spelen werd die samenwerking hechter. Maar ik ben nooit met een team waarin ik speelde buiten trainingen en wedstrijden om op stap geweest. Het samenwerken uitte zich vooral in mijn rol als spelverdeler.
De meest hechte samenwerking ondervond ik gedurende mijn militaire diensttijd. De Bravo groep van de C-compagnie waarover ik niet veel later de leiding kreeg, was een zeer hechte eenheid. En dat gold niet alleen voor mijn groep. Als dienstplichtige militairen bevonden we ons in een heel andere situatie dan die van een voetbal- of volleybalteam. We raakten ons vooral tijdens oefeningen ervan bewust, dat we erg afhankelijk van elkaar waren en in geval van oorlog zouden zijn. Jonge mannen met elk hun eigen kwaliteiten en onhebbelijkheden met één gemeenschappelijk doel voor ogen : slagen. De band die we toen met elkaar opbouwden vond ik opvallend en bijzonder. We vielen elkaar niet af en traden als groep op. Ook in barre omstandigheden. Die onderlinge band groeide haast vanzelf. Misschien voelden we elkaar aan omdat we allen in het zelfde schuitje zaten. Zo'n band had ik niet eerder ervaren.
Ook later niet toen ik projectgroepen leidde. Het waren weliswaar hechte groepen, maar er ontbrak iets. Iets dat het grote verschil maakte met een groep die op de drempel stond een oorlog in te gaan?