De afgelopen 70 jaar ben ik diverse keren tot ongewenst persoon verklaard. De eerste keer dat het mij overkwam, was op Curaçao. Ik wilde toen als jonge tiener met mijn broer Ruud en een Antilliaanse vriendje even door Emmastad wandelen. Die buurt was in die tijd (jaren 60) een conclaaf van de Shell en we waren nogal nieuwsgierig wat we daar zouden aantreffen. Wij waren nauwelijks de ingang gepasseerd of een Nederlandse vrouw begon tegen ons te schreeuwen dat wij subiet weg moesten. Woorden als 'oprotten' hadden beter bij haar toonzetting gepast.
Later, toen ik werkte, ben ik ook een paar keer tot persona non grata verklaard. Ik had in die gevallen al een wat vreemd voorgevoel. Van de ene op de andere dag mocht ik niet meer op kantoor komen. Naar later zou blijken vanwege stille reorganisaties. In een geval werd ik dagelijks onheus bejegend door een interim directeur. Hij bleek later ook een dubbele agenda te hebben. Ik moest de deur uitgewerkt worden samen met een collega IT'er. Misschien had men in beide gevallen gehoopt, dat ik veel stennis zou maken. Op grond daarvan zou men mij dan ontslaan. Vanwege wangedrag. Maar ik hield me rustig. Ik heb altijd al een houding gehad, die op onverschillig of ongeïnteresseerd leek. Maar in mijn hoofd was ik er druk mee bezig. Er werd mij onrecht gedaan. Met het verwerken van de eerste schrik en het bedenken van oplossingen, zoals een andere werkgever of iets heel anders gaan doen. Ben door modder gekropen en door plensbuien gegaan om via de rechter beide keren mijn gelijk te halen. Het laatste met succes, maar zoals gewoonlijk kent dat soort uitspraken geen winnaars. Met een vies nat pak ging ik weer op zoek naar de zon.