Het is een vreemde gewaarwording, als kind van anderen te horen dat je elders op de wereld vijanden hebt. Van mensen die je nog nooit gezien of gesproken hebt, wordt beweerd dat ze je vijanden zijn. Zo is het mij en veel anderen vergaan. Als kind had ik nooit een Sovjet Rus of Russin ontmoet, laat staan gesproken. Ook geen andere communisten. En toch waren ze allemaal mijn vijanden. Zo werd mij dagelijks voorgehouden door volwassenen, ter zake deskundigen en (naar later zou blijken) verwarde politici via de media. We deden weliswaar vervelend tegen Duitse toeristen, maar die hadden de leeftijd daarvoor en die waren nog geen 10 jaar eerder verslagen. Voor hen hoefden we niet meer bang te zijn. Ze waren geen vijand meer, maar moesten nog wel dagelijks merken, dat ze verkeerd bezig geweest zijn. Zo werd mij verteld, ingeprent. Andere Duitsers waren weer aardig, omdat ze familie van een vriendje van mij waren of een moegestreden buurman.
Als 2e generatie Indo heb ik geen last gehad van Duitsers. Alleen soms in Katwijk aan Zee; op het strand en in het restaurant. Ik heb ook geen last gehad van de Jappen. Hoewel, ik maak ernstige bezwaren tegen hun gedrevenheid om bijzonder vissoorten uit te roeien.
Op school werd de vijandigheid jegens de Russen ook onderstreept. O.a. tijdens de Hongaarse opstand en door het verplicht lezen van Animal farm (G. Orwell). Dat je de in dat boek geschetste situatie met gemak kunt omdraaien, met als resultaat dat het kapitalisme ook gevaarlijke varkens kent, mocht niet gezegd worden. Want wie sympathie toonde voor de 'vijand' was een verrader.
Al dat geheimzinnige gedoe wekte onze nieuwsgierigheid. Vergelijk het maar met de waarschuwingen voor spelen met vuur. En wat deden we dan? Juist : vuurtjes stoken! Haha!
Later kon ik me niet voorstellen, dat tussen die bijna 300 miljoen Sovjet Russen geen mensen zouden zijn met wie ik wel zou kunnen opschieten. Want daar gaat het immers om : of mensen met elkaar overweg kunnen of niet of zelfs naar het leven staan. Mijn broer Joop kwam een keer met een krantje thuis, De Waarheid. Stiekem onder zijn jas weggestopt. In dat krantje van de Communistische Partij van meneer Bakker lazen we niets over onze gevaarlijke vijand. Wel over sociale kwesties, die ons nota bene erg aanspraken. Er ging een bepaalde rechtvaardigheid vanuit. Onze nieuwsgierigheid werd zodoende nog meer gewekt.
In militaire dienst bereikte de indoctrinatie, als zouden communisten gevaarlijk en slecht zijn, een hoogtepunt. Gedurende die 16 maanden heb ik zegge en schrijven 1 communist gezien. Een Vopo. Die hadden we nota bene zelf opgezocht bij de grens met de DDR. Hij stond op wacht in een uitkijktoren (op de foto helaas achter het waarschuwingsbord), toen we zelf gezellig op de foto gingen. Zelfs toen werd gewaarschuwd voor de mogelijkheid, dat er zomaar op ons geschoten kon worden.
Gelukkig kreeg ik zelf later de gelegenheid nader kennis te maken met mensen uit het Oostblok. Ik hoefde daar helemaal niet over mijn schouders te kijken. Ik ben ook niet spontaan aangevallen. Integendeel. Er gingen veel deuren spontaan voor mij open. De mensen waren erg vriendelijk, zorgzaam en gastvrij. Ik hoorde toen heel andere verhalen en waarschuwingen. Die betroffen het kapitalistische, zwaar bewapende Westen, dat de Sovjet Unie wilde binnenvallen. Weer later hoorde ik over het leven in de voormalige DDR. Het deed me denken aan mijn jaren 50.
Als opa zal ik mijn (klein)kinderen niet op voorhand vertellen, wie hun vijand is. Dat mogen ze zelf ervaren. Of (liever) niet. Want het kan ook zijn dat zij net als ik juist wel met die 'vijanden' over weg kunnen.