Toen Fenna en ik over het fietspad liepen richting het bos, werd ik aangesproken door een mevrouw op een fiets. Ze leek me ent zo jong als ik. "Goede morgen meneer. Mijn man en ik zijn op weg naar het centrum. Rijden we dan zo de goede kant op?", vroeg ze. Ik legde haar uit hoe ze daar op de eenvoudigste manier kon komen. Omdat ze alleen was vroeg ik haar waar haar man is. Ze antwoorde, wijzend naar de tegenovergestelde richting : "Hij zei, dat het die kant op is." Ze lachte en haalde haar schouders op. "We zijn op weg naar de supermarkt. Daar zal ik hem misschien wel weer tegenkomen.", lachte ze. Tijdens een discussie onderweg over de route, had ze hem gezegd dat ze zodra ze iemand zouden tegenkomen naar de weg zou vragen. Maar daar had meneer geen zin in, want hij wist beter. Dus is hij de verkeerde kant op gereden.