Vanmorgen dacht ik weer even aan haar, mijn moeder. Iemand zei tegen mij : "Dat kan ik niet." Mijn moeder zei dan : "Kan-niet is dood." Als ze dat zei voegde ik er in gedachte aan toe : "Die ligt samen met de dader op het kerkhof." Ook een uitspraak van haar : "De dader ligt op het kerkhof." Als ik iets uitgevreten had en ze vroeg of ik het gedaan had en ik ontkende, dan zei ze dat de dader op het kerkhof lag. Niet dus, want die stond voor haar. Maar ik durfde niet te bekennen vanwege de vaak zware straf. Ik weet zeker dat als mijn moeder had geweten, waarom ik jokte of loog, zij mij anders had aangepakt. Dan had ik haar altijd de waarheid kunnen vertellen. Ik heb altijd al een ongemakkelijk gevoel als ik zou moeten liegen of gelogen heb. Dat zit mij dan erg lang dwars.
Mijn moeder zei ook, dat ik geen wil heb : "Je hebt niets te willen!" Ik had volgens haar ook nooit honger, maar trek. Dat kwam omdat mijn moeder wel honger gekend heeft toen ze in het Jappenkamp verbleef.
"Wat gij niet wilt dat u geschiedt enz." was er ook een. We moesten rekening houden met anderen.
Vaak zei mijn moeder niets. Dan gaf ze mij die blik. De blik die allerlei betekenissen had. De blik die zei : "Nu is het klaar!" of "Dat doen we niet!", of "Wat lief!" of "Zucht". Mijn moeder heeft haar best gedaan. Zelfs meer dan dat. Maar die blik, die blik vond ik zo bijzonder.