Een week of wat geleden stond ik in een steenkoude wind op het schoolplein te wachten op Jill. Ik had de luwte opgezocht, vlakbij de hoofdingang. Maar het bleef koud. Terwijl opa daar stond te blauwbekken, keek ie naar de spelende jeugd, die net eerder het plein in beslag hadden genomen. Mijn gedachten gingen terug naar de tijd waarin het leven oneindig leek.
Ze waren de overblijvertjes, die zich daar vermaakten. Terwijl ik daar stond te kijken, zag ik een ventje van een jaar of 5, dat van het ene naar het andere speeltoestel rende. Hij bleek druk doende de kinderen die zich daarmee vermaakten weg te jagen. Hij ging daarin zover, dat hij ze ook sloeg en schopte.
Op het plein stonden zo'n 5 Ć” zes moeders als toezichthouders. Te praten. Met elkaar. Geen van hen lette op de kinderen. Ook niet of het irritante probleemventje, dat andere kinderen mepte.
Toen hij vlak bij mij in de buurt weer zijn hand ophief om te slaan, liep ik op hem af en pakte zijn opgeheven arm stevig vast. Hij keek mij verschrikt aan en zijn onderlip begon al direct in de huil-stand te zakken. Ik keek hem streng aan en zei : "Er wordt hier niet geslagen! Heb je dat begrepen?" Het jochie begon zachtjes te huilen en knikte met zijn koppie. Ik hield hem nog even vast, als een soort uitroepteken achter mijn vermaning en stuurde hem toen weg.
Toen ik weer mijn (schuil)plaats innam, zag ik een paar oppasmoeders verbaasd naar mij kijken. Nou ja, verbaasd. eerder een beetje onthutst. Alsof ik een kind van hen mores geleerd had. Maar geen van hen durfde mij iets te vragen.