zaterdag 7 november 2015

Een dagje eten

de moderne surrogaat versie
In de jaren 50 stond bij ons thuis niet zoveel op tafel. 's Morgens was het steevast pap. Havermoutpap, gemaakt door de oudste kinderen, met wat suiker er overheen. Als de pap te dik was, hij lag dan als een dikke koek in ons geëmailleerde bord, goten we er wat melk bij. De dikke pap leidde tot de uitdaging het gevulde bord in één vloeiende beweging rond te draaien zonder dat de pap eruit viel. Niet iedereen had in de gaten, dat de beginstand van de handen daarbij belangrijk is. Haha!
Tussen de middag was er brood. Een botervloot met margarine van Blue band, een pot jam, een kartonnen beker met Rinse appelstroop en dito bekertje met Geska strooikaas, ook wel Glarus (waar het product vandaan kwam) genoemd. Er was een gele en een rode versie te koop, maar vraag me niet naar het verschil in smaak. Op die gele verpakking stond een boerin in een weiland met koeien met op de achtergrond hoge bergen (van de Zwitserse Alpen) een boterham te bestrooien met strooikaas. Soms redeneerde ik dromerig door : op dat busje van die boerin staat ook weer een boerin met een busje, en op dat busje enz... Op de rode verpakking waren de Alpen vreemd genoeg ook rood.
Als je zo'n boterham met die strooikaas erop voor je gezicht had, kon je beter niet niezen of hoesten. Gebeurde dat wel, dan vloog je beleg in de vorm van een wolk over de eettafel door de huiskamer. De boterham werd eerst gesmeerd met een zeer dun laagje margarine. Het restant dat nog aan het mes zat mocht ik niet aan de rand van de botervloot smeren. Dat vond mijn moeder niet oke. "In de hoekjes wonen ook mensen", zei mijn moeder als ik de boterham slordig met de boter gesmeerd had. En natuurlijk : nooit je mes aflikken!
's Avonds aten we meestal aardappels met groente. Geen vlees, want toen waren de kinderen nog gedwongen vegetarisch. Er was alleen een stukje vlees voor de kostwinner.