Kreeg ik begin vorige week spontaan weer iemand van de kerk aan de deur. Weer een mevrouw. Ik heb haar toch binnengelaten, want zoveel goed bedoelde aandacht voor mij mag ik niet weigeren. Het werd weer een plezierig gesprek. Maar toen ik haar over mijn korte leven verteld had, reageerde ze nogal geschokt. "En toch leid ik een leuk leven. Zo voelt dat", verzekerde ik haar.
Ze vond het opvallend dat ik nog wel lid was van de kerk, maar verder niets met de kerk deed. Nou ja, afgezien van de vrijwillige bijdragen. Ik zei dat ik het lidmaatschap in ere hield uit respect voor mijn moeder. Die heeft mij immers laten dopen en christelijk opgevoed. En wat het geloof betreft, daar probeer ik elke dag weer inhoud aan te geven. Ik help o.a. de medemens. Daar heb ik geen kerk voor nodig. Eerlijk gezegd luister ik liever direct naar mijn God. Zonder tussenkomst van een kerk. Want als ik via de kerk mensen ga helpen, mag ik alleen die mensen helpen die lid zijn van die kerk. De andere hulpbehoevenden mogen creperen. Ook iets wat in mijn beleving tegen de leer indruist. Denk maar aan het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Me inzetten voor de kerk zou ook betekenen, dat diezelfde kerk stiekem aan mij begint te trekken, om dit afgedwaalde zwarte schaap toch maar weer naar de kerkelijke kraal te leiden. Zo gaat dat nu eenmaal.
Ze respecteert mijn denk- en werkwijze en we nemen afscheid.