Als kind en tiener groeide ik op in de jaren 50 en 60. Ik herinner me nog de sfeer van die tijd. Als kind was er sprake van een vrij hechte samenleving met harde werkers, weinig geld en veel geluk. Ondanks dat volwassenen merkbaar schade hadden opgelopen vanwege de oorlog. Die schade beleef meestal binnenshuis. Ik kan me niet herinneren dat er buitenshuis iets over gezegd werd. Tenminste, niet via mijn vriendjes en/of vriendinnetjes of klasgenootjes. We groeiden erin op en vonden het allemaal gewoon.
Die tijd is vervlogen. Het is ieder voor zich geworden en God lijkt er niet meer te zijn. Discriminatie en racisme zijn sterk gegroeid. We willen wel helpen, maar de afkomst speelt een belangrijke rol in het selectieproces ervoor. Te vaak komen woorden als blank en blauwe ogen en goed opgeleide mensen vergeleken met die anderen, naar voren. Vandaar dat buitenstaanders spreken over de racistische criteria als het over vluchtelingenbeleid gaat. Dat is met name nu duidelijk te merken aan de zeer overdreven aandacht voor Oekraïense vluchtelingen. Andere vluchtelingen / asielzoekers moeten plaatsmaken voor de Oekraïense. Eigen kleur eerst.