Ik heb 70 jaar zonder mondkapje geleefd. Het begon in mijn jeugd, toen nog overal de schoorstenen rookten vanwege de verbranding van steenkool. Diesel was niet gevaarlijk en sigaretten roken gaf ontspanning en gezelligheid. Ik rookte als kind menig sigaret mee. Ook toen ik later tegenover een bedrijf van de Gebr. Kruyt woonde, waar men asbest zaagde, was geen sprake van een mondkapje. Zelfs niet bij de zagers. Gewoon in een werkruimte waarvan de overheaddeur wagenwijd open stond, werd het asbest verwerkt. De zuidwesten wind blies de fijnstof richting ons huis. Samen met de roetdeeltjes en vonken van de Grofsmederij. Maar een mondkapje? Nee. Men maakte zich druk over de schroeiplekken in het wasgoed en de kozijnen.
Ook geen kapje ten tijde van de griepgolven, waaronder de Mexicaanse. Op de motorfiets droeg ik soms een monddoek. Dat ding was vrij dun. Onder het rijden waaide de rijwind er doorheen. Als ik stilstond trok ik het doek tot op mijn kin. Om vrij te kunnen ademen.
Sinds watjes het voor het zeggen hebben, moet ik plots super voorzichtig zijn. Die watjes zijn jonger dan ik, op een watjes manier opgevoed en gaan dan mij vertellen wat goed voor mij is. Ze hebben meer van die leefregels, die als open deuren intrappen bij mij overkomen. Ik hou me liever vast aan mijn gewone leven.