Als naoorlogs kind had ik overdag vaak trek. Maar tussentijds iets eten was er niet bij. Daar waren vaste tijden voor. Ik at bijna alles. Alleen op zondag kon het gebeuren dat ik de spekkies uit de bami viste. Stiekem, want mijn moeder mocht het niet zien. Als ik op de zondag zag dat er bami op tafel zou komen, deed ik voor het eten alvast een zakdoek in mijn broekzak. Die spekkies waren niet uitgebakken en voelden in mijn mond glibberig aan. Brrr. Ik deed ze in mijn broekzak. Na de maaltijd, wij aten alleen op de zondagen Indisch, ging ik naar buiten, linksaf richting een plantsoentje dat zich op de hoek van de straat bevond. Daar leegde ik mijn zakdoek, tot grote vreugde van een paar katten uit de buurt. Die zullen flink gemauwd hebben toen ik later naar Curaçao vertrok.
De keren dat ik in het buitenland was, at ik ook wat de vreemde pot schafte. Zoals vissoep waar in de soep zichtbaar een vissenkop dreef. No problem! Later at ik kippensoep waarin ook een kop dreef. Ik ben nu eenmaal bekend met een cultuur, waarin weinig eetbaars weggegooid werd. Kattenvlees (oefening Pantserstorm) smaakte ook niet verkeerd. Het leek wat op kip. Ik vond het raar dat mijn maten de volgende dag alsnog over hun nek gingen toen ze hoorden, waarvan ze de avond ervoor zo genoten hadden; "hoera! Een stukje vlees!". Omdat ik niet kieskeurig ben moet ik goed opletten niet te veel te eten. Met mij was het op een gegeven moment zelfs zo erg, dat ik brutaal werd als het om eten ging. Als een jarige collega trakteerde en iemand geen gebak hoefde, vroeg ik : "Mag ik die van hem/haar ook?" Erg hè? Wat nog erger is, is dat het lekkere eten ongezond is. Voor mij is dus alles ongezond. 😒