Voor mij was het al een lastig schooljaar, omdat mijn juf in klas 3 mij soms aan mijn oor trok en in mijn oor schreeuwde : “Ben jij soms doof, Wimmie!!” Dat was ik vaak wel, maar dan Oost Indisch. Ik had als linkshandig ventje namelijk veel moeite met het schrijven met mijn rechter hand (links was vanwege onze culturele achtergrond ook niet handig). Mijn kroontjespen kraste op het papier en produceerde vlekken. Het was een strenge juf, die mij angst inboezemde vanwege haar optreden. Ik ging daarom in dat jaar niet graag naar school. Dat derde jaar leek trouwens een eeuwigheid te duren. Ik kreeg zelfs een flinke hekel aan school, waar het fysieke optreden mij steeds meer angst inboezemde.
Op een dag kreeg ik, piekerend over de pesterijen onderweg, plotseling een ingeving. Iets of iemand zei mij een flinke stok te gaan zoeken. Raar, maar waar. Maar goed, gehoorzaam als ik was aan mezelf ging ik op zoek naar een stok. Eentje die onder mijn jasje paste. Die stok stak ik thuis in de haag die het tuintje van dat van de buren scheidde. Mamma mocht hem immers niet zien. Ik was bang dat ze onder het middageten aan mij zou zien dat er iets gaande was. Ze kon ons lezen als een boek. Als ik haar vroeg ‘Hoe weet u dat?’ zei ze dat ze ogen op haar rug had. En anders stond het volgens haar op mijn voorhoofd geschreven. Ik geloofde haar. Dus ik probeerde me zo gewoon mogelijk te gedragen. Dat was lastig zonder mijn voorhoofd te tonen.
Toen ik weer naar school ging, nam ik de gewone route. Ik koos de aanval. Dit keer met die stok onder mijn jasje. Ik hoopte voor niets. Die stok bleek een soort toverstok, want ik voelde me die middag plots heel erg op mijn gemak. Zelfs opgewekt. Normaal dus. Helaas kwam ik onderweg toch een van de jongens tegen. Nota bene de grootste! Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik pakte de stok onder mijn jas al stevig vast. Toen hij weer dreigend en scheldend op mij afkwam, trok ik mijn stok tevoorschijn en heb hem toen een paar flinke klappen verkocht. Zo hard, dat ik bang was dat er bij mijn moeder geklaagd zou worden. Maar dat gebeurde niet. Die dag voelde ik me niet echt lekker. Ik had iets gedaan wat niet gewoon voor mij was. Mamma merkte of zag gelukkig niets. Nadien werd mijn gang naar en van school een stuk rustiger. Waarschijnlijk had de pestkop het gebeuren aan zijn vriendjes verteld. Ik was en ben helemaal geen vechtersbaasje. Toch heb ik me nog een paar keer over die drempel moeten zetten. Voor een hoger doel; om mijn broertje te beschermen. Zodoende heb ik met oudere jongens moeten vechten. Ook pestkoppen. Gelukkig won ik telkens. Ook van hen hadden we later geen last meer. Mijn broertje was onder de indruk.