zaterdag 7 februari 2015

Een kleine NSB'er?

Zondag met drollenvangers aan
Nadat de familie Quik was vertrokken, kwam een oude man met grijs haar beneden naast ons wonen in de Resedastraat op nr. 76 (foto : deur links). Hij leidde een nogal teruggetrokken leven. Misschien vanwege het feit dat ie slecht ter been was. Op zijn naambordje stond de naam Burow. Volgens mijn moeder was het een Duitse militair en had hij ook nog een vrouw. Maar die heb ik nooit gezien. Behulpzaam als ze was, besloot mijn moeder meneer Burow te helpen. Ik kreeg daar ook een taak in. Zo'n twee keer in de week moest ik hem vragen of hij soms boodschappen nodig had. Als dat het geval was, haalde ik die voor hem en kreeg ik als dank telkens twee pepermuntjes uit een rolletje King dat bij hem op het dressoir op een schoteltje lag.
Mijn moeder had nadrukkelijk gezegd, dat ik in winkels niet mocht zeggen voor wie de boodschappen waren. Immers, in zo'n klein dorp wisten middenstanders precies wie wat geregeld kocht en of het betaald dan wel op de pof ging. En als mij toch gevraagd zou worden voor wie het was, moest ik zeggen dat we visite hadden. Ik vroeg me af : "Ben ik nu een kleine NSB'er of een kleine barmhartige Samaritaan?" Ach, mij maakte het niet veel uit en was zelfs nogal trots op mijn spannende taak : stiekem een Duitser helpen. Vreemd, want ik ging ook met vriendjes mee om belletje te trekken bij NSB'ers in het dorp. Hoe dan ook, alles wat Duits was lag in die naoorlogse periode nogal gevoelig. Maar dit voelde goed.
Links buurvrouw Zaagman...
Het was op een zaterdagochtend toen meneer Burow mij vroeg om iets anders voor hem te kopen. Dit keer bij de drogist. In zijn uitleg wees hij naar zijn voeten en brabbelde iets in een voor mij onverstaanbare taal, wat later Duits bleek te zijn. Das hatte ich damals nicht gewusst, want ik kende geen Duits. Hoewel, mijn moeder was nogal weg van ene Rudolf Schock, wat voor mij nogal een shock was. Zijn liedje 'Du bist die Welt für mich' vond ik helemaal niks, vanwege de nare verhalen over een voormalig veroveraar die ook iets met die Welt wilde.
Maar goed, ik verstond 'taakpoelder'. Maar volgens meneer Burow was het net even anders. Hij trok een sok uit en deed alsof ie zijn voet waste. Daarna maakte hij met zijn hand op en neer gaande bewegingen boven zijn voet. Bewegingen die ik zo'n tien jaar later totaal anders geïnterpreteerd zou hebben en ongetwijfeld gevolgd zou zijn door een gillend wegrennen van mijn kant.  Maar toen begreep ik er niets van. Hij zei daarbij een paar keer achter elkaar "taakpoelder!"
Ik bleef een gezicht met vraagtekens trekken, dus ging ik met 'taakpoelder' en een gulden in mijn handje geklemd op pad. Op weg naar de drogisterij van meneer Noort aan de Hoofdstraat tegenover de schoenmaker op de hoek van de Eikenlaan, piekerde ik me suf over het 'taakpoelder' en oefende op antwoorden voor lastige vragen.
Bij De Vijzel aangekomen, kon ook meneer Noort niets van mijn 'taakpoelder' brouwen. Omdat hij vermoedde dat het spul niet voor ons was (mamma kocht daar alleen keelpastilles en heel soms een fotorolletje), vroeg de kalende magere, lange drogist : "Voor wie moet jij dat kopen?" Ik antwoordde zonder blikken of blozen (dacht ik) : "We hebben visite, meneer. Uit Oostenrijk." Toen besloot ik het ritueel van meneer Burow na te doen, terwijl ik op zijn manier 'taakpoelder' papegaaide. Meneer Noort schoot in de lach. "Hahaa, talkpoeder! Je bedoelt talkpoeder!", riep hij triomfantelijk. Moreel gesteund door meneer Noort's oplossing, liep ik opgelucht terug naar de Resedastraat. Meneer Burow was blij verrast. Hij schuifelde naar het dressoir, trok een lade open en kwam met een hele rol pepermunt naar mij toe! Hij bedankte mij met een glimlach, terwijl hij mij een aai over mijn pikzwarte haartjes gaf. Ik voelde me trots en blij. Hij had blijkbaar niet verwacht, dat ik terug zou komen met zijn 'taakpoelder'.
Later hoorde ik dat zijn vrouw ziek was. Ze lag in de achterkamer, die als slaapkamer diende. Ze overleed in oktober 1960.