Ik ben opgegroeid in de naoorlogse periode, waarin weggooien zonde is en ik alles moest (leren) eten. Dus vind ik spruitjes lekker en heb ik ook geen moeite met orgaanvlees, oesters, mosselen, konijn enz.
In de jaren 60 verbreedde ik mijn culinaire horizon door het eten van snacks. De komst en het nuttigen van de frikandel was ook weer een stap.
In de jaren 70 at ik iets dat klaargemaakt was door een broer van mij. Dat vond ik een van de ergste culinaire missers van die eeuw, al ben ik daar niet ziek van geworden. Die eer viel te beurt aan een afhaal Chinees, die mij een bedorven sateetje in de maag splitste. Waarschijnlijk vanwege mijn Leids accent.
Gedurende mijn militaire diensttijd vond weer een verbreding van mijn culinaire horizon plaats. In de vreetschuur, waar ik nooit sterren heb gezien (die hadden een eigen restaurant), serveerde men het voorgerecht, hoofdgerecht en toetje in één keer uit. Het hing af van je status en het humeur van de bediening of de hele mikmak gescheiden dan wel door elkaar heen geserveerd werd. Dus was het meestal door elkaar heen op één plate.
Tijdens mijn vakanties in Roemenië at ik gewoon met de dagelijkse pot mee. Dus van mijn kant geen gezeur van : "dat lust ik niet!" en helemaal niet "wat ruikt dat vreemd!" Vooral aan die laatste opmerking had mijn moeder een hekel. Soms zei ze : "Heb je weleens een keer goed aan kaas geroken?" Van haar moesten we eten wat de pot schafte. Soms zat ik nog laat kokhalzend aan tafel met mijn half leeggegeten bordje, waarin het vet al gestolten was.
Kortom, ik ben altijd wel te porren voor iets anders. Neemt niet weg, dat ik ook zo mijn voorkeur en afkeer heb. Zo vind ik sushi's helemaal niets aan. Doe mij maar een haring met uitjes of een garnalen cocktail van Hollandse garnalen. Speklapjes zijn ook niet mijn ding, tenzij ze helemaal uitgebakken zijn.
Om mijn culinaire horizon wat te verbreden, zie ik mezelf nog wel aan de insecten gaan. Gefrituurd dan en niet vers zo mijn mond in, zoals ik ze rijdend op de motor nog weleens opeet.