Wimmie en Rudie |
Zonder toekomst kwamen we telkens weer terug in onze jeugd. De zorg werd een herbeleving ervan, want ik moest in onze jeugd vaak op hem passen als we naar buiten mochten. Ik voelde me toen al verantwoordelijk voor hem, zo jong als we waren. Mamma had blijkbaar veel vertrouwen in mij. Ik begeleidde ook geregeld mijn jonger zusje. Ik deed het nooit met tegenzin, want ik maakte er wel altijd weer iets leuks van.
Mijn broertje was een durfal en deed onbezonnen dingen. Een doener, die met een denker op stap ging. Ik remde hem daarin af, al vond ik het vaak ook aantrekkelijk. Soms kwamen wij beiden thuis en dan kreeg Wimmie op zijn kop. Dan had hij weer eens wat uitgehaald; een nat pak, gescheurde kleding of smerige schoenen. Onderweg plaagde hij me dan door te zeggen dat ik thuis erop aangesproken zou worden. Haha! Want ik moest immers op hem passen en samen ongeschonden weer thuiskomen. Dat ongeschonden thuiskomen ging tijdens zijn ziekte anders. In maart 2001 kwam het pijnlijk moment, waarop ik mijn moeder moest vertellen dat ik mijn broertje kwijtgeraakt was. Ik had jammerlijk gefaald en mijn moeder zwaar teleurgesteld. Zo voelde dat.