zondag 2 maart 2014

Bij de Padvinderij

...kasian ja, die draak...
Mijn geheugen gaat niet zover, dat ik precies weet wanneer mijn broer en ik naar de padvinderij gestuurd werden. Ja, 'gestuurd'. Geen vraag vooraf of we dat leuk zouden vinden. Mijn pa had als jongen ook bij de padvinderij gezeten, dus wij ook. Ik beschouw die actie als een poging om ons beiden een moreel kompas mee te geven. Pa had trouwens toch al de instelling dat wij, jongens, mannen moesten worden. Mannen huilen niet en gaan ervoor. "Niet lullen , maar poetsen", was zijn devies. Dat gold toen ook voor mij als kleine denker.
Wij, Joop en ik, hadden beiden wat moeite met de padvinderij. Het clubhuis stond aan het eind van de Dr. van Rhijnstraat in Leiderdorp. Het was een stoffig gebouw met halfrond dak. Bij de open haard lag een kleed van een leeuwin. Met kop en al. We hebben nooit vernomen welke idiote padvinder dat arme beest heeft vermoord.
Op weg naar kamp in Limburg
We kwamen bij de welpen terecht, waar we met een kaki blouse (met donker rode das), groene pet en een bruine corduroy korte broek in een nest gestopt werden.  De groep, geleid door een aardige akela, was ingedeeld in nesten, die aangegeven werden met een gekleurd driehoekje. Ik zat bij de Wolven, een grijs nest, al was ik meer de kleine boze wolf. Waar Joop ingedeeld was, weet ik niet meer. Ik dacht in nest bruin. "Akela wij doen ons best! Wij dop, dop, dop, dop woef!" Die laatste zin klonk wat dubbelzinnig. Er was natuurlijk ook een variant : "Akela wij doen ons best. Als wij geen eten krijgen poepen wij in ons nest!" Grappig, want als je niet eet, valt er niets te poepen. En wie heeft er het meeste last van een bevuild nest?
Joop ging trouwens al vrij snel naar de Verkenners. Dat had niets van doen met zijn verdiensten tussen de Welpen, maar alles met zijn leeftijd. Bij de Verkenners kreeg je een stok en een groene baret. Op zich deden we best leuke dingen onder leiding van Hopman Viertelhauzen. Hij woonde jaren later achter ons in de Heemraadlaan. Ik hield toen al van avontuurlijke zaken.
We hadden beiden aan één ding een hekel : 's winters in de korte broek rondlopen. Dat vonden we beiden helemaal niets. Ook de verkleding als inboorlingen, compleet met rieten rok, speer en schild, stond ons erg tegen. Even ben ik ook nog Verkenner geweest, maar toen gingen we naar Curaçao waar we met veel plezier het hele jaar door een korte broek liepen en ons soms in de nesten werkten.
Soms gingen we kamperen. Ik herinner me een week ergens in Limburg. Daar zag ik voor het eerst een veld met augurken en leerden we vlees, kebab, roosteren. Er waren ook weekenden die we in de tent doorbrachten dichter bij huis. Dan stapten we bepakt en gezakt op de fiets.
Bij die padvinderij, de Liethorp Groep (?), deden we ook mee aan de St. Joris Marsen. Die werden elk jaar in Oegstgeest en omgeving gehouden. We liepen dan 15 kilometer.  De Douwtrappers waren in die tijd de alom gevreesde lopers. Het aantal keren dat ik die marsen heb gelopen, vertelt mij ongeveer hoe lang ik bij de padvinderij heb gezeten : zo'n 4 jaar. Dus dat zou kunnen inhouden dat ik vanaf mijn achtste jaar op de zaterdagmiddagen in dat stoffige gebouw aan de Dr. Van Rhijnstraat was te vinden.
Ik ben nog steeds in het bezit van de medaille van die marsen. Voorop staat de draak die door St. Joris werd gedood, met een spies in zijn lijf. Onderaan staat een drietal afbeeldingen, waar ik van twee de betekenis niet weet.  Alleen de lelie komt vertrouwd over als symbool van de Padvinderij. In Engeland, waar sir Baden Powel de padvinderij (scouting) begon, worden nog steeds St. Joris marsen gehouden.