Op mijn lagere school werden ook liedjes gezongen. Niet alleen Gezangen en Psalmen, maar ook 'gewone' (wat heet) liedjes. Onder die liedjes bevonden zich ook rare. Volgens de juf waren die bedoeld om de lippen los te maken of te oefenen. Die liedjes hadden vreemde woorden als tekst. Zoals fali fika tsjoe, volla volla getta a ching choe. Ik schrijf het maar even fonetisch, misschien herkent iemand dit. We zongen ook 2e en 3e stem en canons. De laatste konden door twee groepen gezongen worden, jongens en meisjes, of door rijen (schoolbankjes). En dat konden er vier of vijf zijn.
Zoals gezegd waren er voor mij ook rare liedjes bij. Zoals En mevrouw Van Roosendaal, Die had vier ju-ju-juutjes. Een koetsier met een blauwe rok met een rode kraag erop. En mevrouw Van Roosendaal die had vier ju-ju-juutjes.
Weer thuis klonk mooiere muziek. Als ik die muziek nu hoor, valt er een warme deken over me heen en zie ik een warm thuis met slechts één kachel. En geen telefoon. Van de teksten begreep ik geen sier. Maar die stem en de rustige muziek die soms wat krassend klonk vanwege het vele draaien, deden genoeg.