maandag 4 mei 2020

Het lot van Willem Alexander Sebo

KNIL militair W.A. Sebo, een broer van mamma, werd door de Japanners gevangen genomen en op transport gezet naar Birma. Daar moest hij aan de beruchte spoorlijn werken.
Dat waren de laatste berichten over hem, die de familie mocht vernemen. Dat duurde tot na de oorlog. Pas in de jaren 70 ontdekte een Nederlandse toerist op het Kanchanaburi War Cemetary in Thailand bij toeval een grafsteen met de naam Sebo. Omdat ze de familienaam in Nederland kende, werd een foto gemaakt. Toen bleek het te gaan om het graf van Willem Alexander Sebo. Hij was een van de krijgsgevangen, die omgekomen zijn tijdens een Brits bombardement op het spoorwegcomplex van Nong Pladuk. Dat vond plaats in de nacht van 6 op 7 september 1944. De Japanners hadden bewust gevangenen gehuisvest op het complex. De spoorlijn was klaar en er waren veel te veel gevangenen 'over'.
Later is gebleken, dat de aanwezigheid van Geallieerde krijgsgevangenen op vijandelijke doelen geen belemmering mocht zijn om die doelen te bombarderen.



Bombardement 7-9-1944
(citaat uit brief 2-1-1946 van C.M.Windhorst) : 

"...Nonpladuc was een groot centrum van Jappen-activiteit, er waren uitgebreide werk- en opslagplaatsen, waar onze jongens corvee deden. Naast ons kamp grenzend stond een batterij luchtdoelartillerie, die in ’t begin nooit schoot als een vliegtuig hoog overkwam. In ons kamp waren volop schuilloopgraven gegraven, in Nonpladuc I waren die er echter niet. Op een goede dag begon toch de luchtdoel op de vliegtuigen te schieten. Nou dat was een consternatie in het begin. De bommenwerpers deden echter nooit wat terug, dus ook daar wenden we aan. We maakten elkaar altijd wijs, dat de geallieerden precies de ligging van de P.O.W. kampen wisten, dus ze zouden wel niet op ons gooien.  Dat bleek echter mis te zijn, want in de nacht van 7 September 1944 kreeg Nonpladuc zijn eerste bombardement.  De luchtdoel schoot al als een razende, toen de vliegtuigen overkwamen en de eerste bommen waren al gevallen voor we ’t in de gaten hadden door al dat lawaai. Er ontstond 500 meter buiten ons kamp op een zijspoor direct een reuze brand door een paar olietreinen, die daar stonden. Dat is ons geluk geweest, want de meeste vliegtuigen gooiden nu hun bommen in de brand in de hoop nog meer te vernielen. Drie uur lang zaten we in de loopgraven, ’t hele kamp onder de kruitdamp en links en rechts hoorde je de bommen komen aanfluiten. Voor Nonpladuc II liep het goed af, om 4 uur konden we weer naar bed. De volgende morgen zagen we pas, dat in het Kamp I een paar hutten tegen de grond lagen. Later kwamen de berichten binnen, 100 doden en 70 gewonden. Dat kamp had geen schuilloopgraven gehad en daardoor was het aantal zoo hoog, hoewel er maar 5 bommen in ’t kamp gevallen waren. Tragisch was, dat de dag tevoren juist 200 man van ons kamp was overgegaan naar Kamp I en dat onder hen de meeste slachtoffers vielen. Kort daarop werd Kamp II door de Jap opgedoekt..."