Hoewel mamma in de keuken allerlei wonderen verrichtte, zowel wat de Hollandse pot als de Indonesische rijsttafel (beide klinken ook als een wereld van verschil) betrof, had ze in de jaren 50 ook een zogenaamde wonderpan.
Het was een aluminium pan met een deksel die het geheel eivormig maakte. In het deksel zat een rond loervenstertje. De pan werd vastgepakt bij twee zwarte, bakelieten handgrepen op het gasfornuis gezet. Eerst werd een speciale ring (vlamverdeler) op de gaspit geplaatst en vervolgens de onderpan erop. De onderpan had in het midden een opening waar de warme lucht doorheen kon stromen. Dan de bakvorm met het cakebeslag erin en tot slot het deksel met kijkglaasje. De binnenpan was de feitelijke bakvorm. Mamma bakte alleen cakes in die wonderpan. Men kon er ook brood in bakken en ander baksel wat normaal in een oven gemaakt werd.
Als de wonderpan op het vuur gezet werd, benadrukte ze ons vooral niet het deksel op te lichten. Dan zou de cake in wording namelijk in elkaar zakken.
Zelf stak ze na verloop van tijd een breinaald in de cake om te zien of ie al gaar was. Als er beslag aan bleef plakken, moesten we nog langer wachten. Je ging ervan watertanden, omdat het in de keuken bijzonder lekker ging ruiken. Voor ons was het feest al begonnen toen we de beslagkom mochten uitlikken. Lekker met je wijsvinger het restant aan beslag eruit schrapen en dan je vinger aflikken. De bruin gekleurde en de marmercake (met chocolade) waren mijn favoriete cakes uit mamma's wonderpan.