maandag 25 maart 2013

Zaaigoed


Mijn vader was bij de Marine. Bij de Onderzeedienst. Hij was weinig thuis. Als opgroeiend kind, dat op straat iets had opgepikt over kindjes maken, dacht ik lang dat mijn pa zes keer was thuis gekomen om te zaaien. Dat deed hij blijkbaar erg goed, want er waren dus ook zes kinderen. Met de zaadjes van onze tomatenplantjes ging dat minder succesvol.
Tussen de oudste en de twee zit ruim vijf jaar. Ook dat is logisch, want nadat ze getrouwd waren, ging pa op oorlogspad en kwam pas na vijf jaar weer boven water. Mijn oudste zus werd in 1942 geboren. Midden in het oorlogsgeweld.
Omdat hij zo goed zijn best gedaan had kwam pa volgens mijn filosofie na de oorlog elk jaar weer thuis. Dat was in 1947, 1948 en 1949. Dan is het even rustig. Mamma had het natuurlijk erg druk met de komst van drie jongens, die ze trots haar Drie Musketiers noemde. Maar toen de jongste Musketier Rudie twee jaar was en kon lopen had ze weer de handen vrij. Al moet ik wel zeggen dat mijn oudste zus een groot aandeel van de zorg voor ons op haar bordje kreeg geschoven. Mamma was immers zwaar astmatisch en lag meestal op bed te hoesten. Wij werden verblijd met een zusje. Weer drie jaar later kregen we een broertje. Voor de afwisseling was deze nogal wit van kleur. Hij viel erg op, want het zag tot dan thuis zwart van de mensen. 'Die is van de melkboer", zei mamma soms grappend. Dat heb ik nooit geloofd, want onze melkboer zag er niet uit. Nee, mamma had een verfijnde smaak, waar mannen als Rudolf Valentino, Rock Hudson en Clark Gable onder vielen. Achteraf stuk voor stuk gay, maar ach mijn moeder wist niet beter dan dat mannen het met vrouwen deden. De melkman had trouwens ook enorme gok waar meestal een druppel aan hing en geen platte neus.
Pa ging anderhalf jaar naar Nieuw Guinea, maar daarna ging het hele gezin met hem mee naar Curaçao. Ondanks de warmte, zelfs onder enkel een laken slapen was al te warm, kropen mijn ouders blijkbaar zo dicht tegen elkaar dat er opeens weer een baby kwam. Nummer zeven! Zelf had ik dat niet in de gaten, maar een klasgenoot van mij wel. Toen hij zei dat mijn moeder zwanger was, schrok ik me een ongeluk. Ik dacht tot dan dat ze teveel kip at. Het was toen inmiddels 1962 geworden. Omdat pa bijna dagelijks thuis was, vreesde ik het ergste : een kindertehuis. Maar het bleef bij de kleine Rita. Die was net als haar broertje ook wat wit van kleur. Waarschijnlijk was het bruin bijna op of was het zaadje wat overbelicht door de felle, tropische zon. Belangrijker is, dat ze net zo warm is als de rest.