Voor me zie ik een licht gekleurd vlak. Ik kijk ernaar, maar ik kan het beeld niet scherp krijgen. Ook wanneer ik mijn ogen even sluit en weer open, blijft het wazig. Ik denk terug aan mijn jeugd. Ik was eigenlijk best wel sportief bezig. Maar met het gevoel wat ik nu heb, lijkt het een droom. Misschien wel een wens, want ik voel me hier hulpeloos. Ik zweet, mijn ademhaling is gejaagd en tegelijkertijd lopen de rillingen door mijn lijf. Ik krijg het gevoel om maar gewoon te gaan slapen en alles maar achter me te laten. Misschien komt er iemand. Misschien ook niet. Er flitst van alles door mijn vermoeid hoofd. Vreemde gedachten. Is dit de situatie waarin alleenstaande ouderen soms belanden en pas na dagen worden gevonden? Louter omdat ze alleen zijn? Bij het woord 'alleen' herinner ik me opeens dat ik niet alleen ben. Ik roep om hulp. Zelfs twee keer, omdat ik het ergens toch niet vertrouw. Als ik even later voetstappen hoor en handen voel die me aanraken, weet ik het zeker : het komt goed. Langzaam word ik overeind geholpen. Ik heb veel moeite om te blijven staan. Alles draait, ik zweet peentjes en ik ben zo slap als een vaatdoek. Ik weet dat het nu goed komt. Gelukkig ben ik niet alleen.