Toen Lelystad nog een eiland was, deed het zijn naam als "werkeiland" met recht eer aan. Uit alle windrichtingen kwamen er mensen heen, om gestalte te geven aan het gedachtegoed van zijn naamgever. Arbeiders, ambachtslieden, varensgasten, artsen, werktuigkundigen, ingenieurs, onderwijzers, politie, huisvrouwen en kinderen, vormden de basis van wat nu Flevoland heet. De eerste dijkbouwers werden gehuisvest in houten barakken, het 'houten' of 'ouwe kamp'. Later werd dit kamp vervangen door stenen barakken, het nieuwe of stenen kamp. De "vaste" bewoners werden in eerste instantie ook in keten gehuisvest, sommigen verhuisden later naar de speciaal voor hen gebouwde dienstwoningen "achter de put" (later Wortmangemaal). Er was ook een categorie pioniers dat voor eigen onderdak zorgde, die arriveerden met een woonark. Zo doende lagen er al van af het begin woonschepen "op Lelystad" afgemeerd. Deze kwartiermakers waren al blij met een eenvoudig stekje aan een steiger of op de glooiing van de dijk. Op bijgaande foto liggen twee woonarken ter hoogte van het oude kamp. Het kleine ark rechts op de dijk is van de familie Hazewindus, de heer Hazewindus was destijds kapitein / eigenaar van sleepboot de "Ebda".