Tijdens de bevallingen van onze kinderen kwam ik alle drie de keren tot de conclusie, dat ik voor Jan met de korte achternaam bij het kraambed zat. Tenminste, dat gevoel had ik. Terwijl Sonja lag te zweten, pijn te lijden en te persen, hield ik haar hand vast, probeerde ik wat mee te puffen -wat niet lukte vanwege de zenuwen-, veegde haar gezicht af met een koude, natte doek en hield een been omhoog. Ik had net zo goed een krantje kunnen gaan lezen, want dat had mij het zelfde gevoel gegeven : die van ongekende machteloosheid. Ik denk dat daarom sommige mannen flauwvallen. Vanwege die onbeholpen situatie. Veel mannen willen graag even de mouwen opstropen en zouden dat kind op een mannelijke manier (stuk touw en een tang) even uit dat warme nest gesjord hebben. Nee, op dat moment is vader worden een onwezenlijke en vooral eenzame gebeurtenis, die bevalling heet. Sonja deed het helemaal alleen. En naar mij werd niet omgekeken.
Een soortgelijke situatie, maar dan met een tegenovergesteld resultaat, deed zich voor toen ik voor het eerst betrokken was bij een overlijden. Ik weet niet hoe het is om in een sterfbed te liggen met mijn dierbaren om me heen. In eerste instantie lijkt het me dat hun aanwezigheid me een rustig gevoel zal geven. Maar als de doodsstrijd begint, ben ik helemaal alleen. Voor de dood is niemand bang, maar dat sterven dat lijkt me zo erg. Misschien vecht ik nog harder voor mijn leven dan ooit, terwijl de aanwezigen wachten op mijn dood. In aanwezigheid van mijn dierbaren in een donkere afgrond springen, zo lijkt me dat. Voor veel stervenden met de hoop daarna aan gene zijde oude bekenden weer terug te zien of in een soort paradijs terecht te komen. De aanwezigen slaan een zucht van opluchting als ik sterf, terwijl ik een zucht sla omdat ik de strijd verloren heb. De aanwezigen noemen die zucht mijn laatste adem. Maar in werkelijkheid adem ik nog als ik in een vrije val naar mijn volgende bestemming tuimel. Eenzaam en alleen. En dan ben ik dood. Maar daar ben ik niet bang voor.