zaterdag 26 mei 2012
De botervloot
Als ik te veel boter aan mijn mes had, mocht ik van mamma niet het restant terugdoen in de botervloot. Dat was een speciaal doosje met deksel, waar het pakje margarine, ontdaan van het papier met de blauwe strik, in gedaan werd. Dat terugdoen hoorde niet. Dat was niet netjes. Ik mocht ook geen gaten in de boter maken. Ik moest met mijn mes de benodigde boter van het blokje afschaven, zodat er een krulletje boter aan het mes zat. En dan mocht er niet iets van beleg op de boter achterblijven. Dus geen (Betuwe)jam of (Rinse) appelstroopstrepen in de botervloot. Als ik mijn boterham met boter smeerde en dit wat slordig deed, zei mamma : "In de hoeken wonen ook mensen, Wimmie!" Of wel : de hele boterham moest met boter gesmeerd zijn. Het mes aflikken was ook uit den boze, al was dat iets waar ik wel begrip voor kon opbrengen. Aan tafel moesten we stil zijn. Dus met volle mond praten, was helemaal niet aan de orde. Oud brood werd nooit weggegooid. Het belandde op de kachel om daar later paneermeel van te maken in de vleesmolen. En anders was er nog altijd Bles, het paard van boer Braat dat tegenover het huis in de wei liep. Maar vaker werd het brood gestoomd. Dan kregen wij van die warme slappe boterhammen op tafel, die gek genoeg in no time verorberd waren. Vooral met boter en suiker, vond ik dat een lekkernij. Er waren ook dagen dat we het brood in een beker chocolademelk sopten en dat opaten. Zonder beleg of zo. Ik denk dat het de periodes waren, waarin de bodem van mamma's portemonnee te vroeg zichtbaar werd. Veel regeltjes zijn bij mij diep ingesleten. Dus boter terugdoen in het kuipje, doe ik in principe niet. En als ik het doe, dan doe ik het bewust. Want dan hoor ik een mij heel vertrouwde stem zeggen : "Dat hoort niet, Wimmie!"