Jacques Oudshoorn of Jacques Goey?
In
mijn vroegste herinnering hoorde ik mijn oma roepen : “Sjááákie!!” Zo werd mijn
neef Jacques, die ongeveer 8 ouder was dan ik, genoemd. Later
werd het Sjaak. Hij nam mij wel eens mee op opa’s fiets. Dan zat ik steevast op
de stang en reden we naar en door Leiden.
Tijdens
een van die ritjes joeg Sjaak mij de stuipen op het lijf. Hij laveerde met hoge
snelheid tussen de paaltjes op de Veemarkt door. Sjaak dacht dat ik uit
enthousiasme gilde, maar ik deed het bijna in mijn broek van angst.
Eind
jaren 50 was er een feestje bij opa en oma thuis. Jacques was geslaagd voor
zijn Mulo diploma en dat werd gevierd. O.a. met een playback show, waarin
Jacques met veel gevoel voor show nummers van Pat Boone en The Platters bracht.
Jacques zong wel meer. Zijn duet van de Parelvissers met zwager Jan Verhoog was van hoge kwaliteit.
Jacques
vertelde mij dat hij in 1944 als 3 jarig jongetje achter op de fiets door mijn oom
Henk vanuit Den Haag naar Leiderdorp werd gebracht. Zijn moeder Eef kon wegens
ziekte niet voor hem zorgen. Daar, in de Koningstraat bij zijn mamma Anna en pappa
David groeide hij op.Meestal
in het weekend kwam zijn moeder uit Den Haag over. Voor Jacques was zij een aardige
tante; zijn ouders waren immers mama Anna en Pa David. In die tijd overheerste
het Oudshoorn gevoel. “Ik was en voelde me Jacques Oudshoorn”, zo vertelde hij.
Jacques
herinnerde zich nog het moment op de Lagere School aan de Kastanjelaan, waarop hoofdmeester
van der Hoek tijdens het uitdelen van de rapporten, de namen van een ieder
voorlas en vertelde hoe je gepresteerd had. Jacques zei : “Toen ik mijn rapport
kreeg zei meester Van der Hoek : “Jacques Goey Tiauw Hong”. Niet begrijpend,
zelfs geschokt moet ik hem aangekeken hebben. Ik kon wel onder bank kruipen.
“Ik, een Chinese naam? Dat kon toch niet! Nee, Oudshoorn dus en verder geen
gezeur. “
Hij
staarde even stil voor zich uit en vertelde toen verder :
“Oom Joop, Henk en Daaf en hun vrouwen en Hanny. Op Hanny
werd ik later hevig verliefd, maar ik heb dat pas veel later durven vertellen.” Volgens
mijn zus Hanny vormde haar komst in de Koningstraat voor Sjakie een bedreiging. Immers, de
aandacht werd nu verdeeld. Sjakie sloot Hanny soms op in de kelder en
saboteerde de schommel dusdanig, dat Hanny in de rozenstruik terechtkwam. Maar
alles kwam toch goed tussen die twee. Als tiener trok Jacques soms truien van
oma aan. Wel achterste voren om bepaalde vormen van oma in de trui te
verbergen.
Jacques vertelde: “Ik
heb ze allemaal in de Koningstraat meegemaakt en natuurlijk alle kinderen die
daar geboren zijn. Het waren mijn neefjes en nichtjes, ooms en tantes.
Jeugdjaren
gekenmerkt door grote armoede en de vele pakken slaag die ik kreeg. En pa
David, die het meestal voor mij opnam. Naarmate mijn tienertijd vorderde begon
langzamerhand het besef te groeien, dat ik een geadopteerd kind was en geen
volbloed Oudshoorn. Periodes van een dubbel gevoel volgden, waarmee ik het
nogal eens moeilijk had. Totdat twee van mijn grote broers (Joop en Daaf)
zeiden, dat ik een broer van hen was. Dat deed me heel erg veel goed. Ik voelde
me weer Jacques Oudshoorn.”
Jacques
was vaak een tijdje buiten beeld. Hij werkte na zijn Mulo examen op de wilde vaart. Als hij weer
eens aan wal was, reed ik als tiener een paar keer met hem mee in zijn auto’s.
Zo reden we in een zwarte dikke Amerikaan richting Den Haag. Onderweg drukte
Jacques mij op het hart vooral niet naar politieauto’s en/of agenten te kijken.
Op mijn vraag : “Waarom niet?”, antwoordde hij dat er iets met zijn rijbewijs aan
de hand was… Als niet betalend passagier stelde ik verder geen lastige vragen.
Met geopende ramen, armen nonchalant naar buiten hangend, reden twee stoere,
bruine koppen met pikzwart haar en zonnebril door Den Haag. We kregen veel
aandacht van vrouwelijk schoon. Mijn bewondering voor mijn neef Jacques steeg
die dag tot grote hoogtes.
Toen
wij begin jaren 60 op Curaçao verbleven, kwam Jacques onverwacht op bezoek! Een
grote verrassing. Ook voor hem, want hij was de eerste van onze zeer
omvangrijke familie, die de kleine Rita in levende lijve zag en in zijn armen
nam. Jacques was trots als een pauw en genoot zichtbaar van dat bijzondere
moment.
Bij
zijn vertrek kreeg hij van mamma een paar potten sambal mee. Later schreef
Jacques dat de sambal overheerlijk gesmaakt had. Alleen had hij langdurig
problemen na een toiletbezoek. “Alsof ik een fles opgevreten heb, tante Cor”,
zo schreef hij later. Zijn moeder, tante Eef maakte het in die tijd mede
mogelijk dat mijn zus Hanny eerder terug kon keren naar Nederland.
Tijdens zijn opname in het ziekenhuis heb ik Jacques een paar keer bezocht. Ook
later, in Het Dorp. Toen ik hem in zijn rolstoel zag zitten drong pas tot me
door wat hem was overkomen. Mijn neef Jacques is voor mij immers altijd een
soort Vrijbuiter geweest. Iemand die vaak zijn eigen gang ging en van niemand
afhankelijk was. Tijdens een van die bezoekjes nam hij mij onverwacht in
vertrouwen. Hij keek terug op zijn leven en sprak naast de leuke momenten ook
met spijt van bepaalde zaken. Hij had zijn dierbaren de aandacht moeten geven
die ze verdienden, zo zei hij. Jacques vond dat hij daarin tekort was geschoten.
Ik
heb vaak met hem gelachen, maar ook van hem geleerd.
Dag
Jacques. Dag Vrijbuiter. Bedankt voor alles.