vrijdag 25 oktober 2013

Afscheid van Jacques Goey -2-


Jacques Oudshoorn of Jacques Goey?
In mijn vroegste herinnering hoorde ik mijn oma roepen : “Sjááákie!!” Zo werd mijn neef Jacques, die ongeveer 8 ouder was dan ik, genoemd. Later werd het Sjaak. Hij nam mij wel eens mee op opa’s fiets. Dan zat ik steevast op de stang en reden we naar en door Leiden.
Tijdens een van die ritjes joeg Sjaak mij de stuipen op het lijf. Hij laveerde met hoge snelheid tussen de paaltjes op de Veemarkt door. Sjaak dacht dat ik uit enthousiasme gilde, maar ik deed het bijna in mijn broek van angst.
Eind jaren 50 was er een feestje bij opa en oma thuis. Jacques was geslaagd voor zijn Mulo diploma en dat werd gevierd. O.a. met een playback show, waarin Jacques met veel gevoel voor show nummers van Pat Boone en The Platters bracht. Jacques zong wel meer. Zijn duet van de Parelvissers met zwager Jan Verhoog was van hoge kwaliteit.
Jacques vertelde mij dat hij in 1944 als 3 jarig jongetje achter op de fiets door mijn oom Henk vanuit Den Haag naar Leiderdorp werd gebracht. Zijn moeder Eef kon wegens ziekte niet voor hem zorgen. Daar, in de Koningstraat bij zijn mamma Anna en pappa David groeide hij op.Meestal in het weekend kwam zijn moeder uit Den Haag over. Voor Jacques was zij een aardige tante; zijn ouders waren immers mama Anna en Pa David. In die tijd overheerste het Oudshoorn gevoel. “Ik was en voelde me Jacques Oudshoorn”, zo vertelde hij.
Jacques herinnerde zich nog het moment op de Lagere School aan de Kastanjelaan, waarop hoofdmeester van der Hoek tijdens het uitdelen van de rapporten, de namen van een ieder voorlas en vertelde hoe je gepresteerd had. Jacques zei : “Toen ik mijn rapport kreeg zei meester Van der Hoek : “Jacques Goey Tiauw Hong”. Niet begrijpend, zelfs geschokt moet ik hem aangekeken hebben. Ik kon wel onder bank kruipen. “Ik, een Chinese naam? Dat kon toch niet! Nee, Oudshoorn dus en verder geen gezeur. “
Hij staarde even stil voor zich uit en vertelde toen verder : 
“Oom Joop, Henk en Daaf en hun vrouwen en Hanny. Op Hanny werd ik later hevig verliefd, maar ik heb dat pas veel later durven vertellen.” Volgens mijn zus Hanny vormde haar komst in de Koningstraat voor Sjakie een bedreiging. Immers, de aandacht werd nu verdeeld. Sjakie sloot Hanny soms op in de kelder en saboteerde de schommel dusdanig, dat Hanny in de rozenstruik terechtkwam. Maar alles kwam toch goed tussen die twee. Als tiener trok Jacques soms truien van oma aan. Wel achterste voren om bepaalde vormen van oma in de trui te verbergen.
 Jacques vertelde: “Ik heb ze allemaal in de Koningstraat meegemaakt en natuurlijk alle kinderen die daar geboren zijn. Het waren mijn neefjes en nichtjes, ooms en tantes.
Jeugdjaren gekenmerkt door grote armoede en de vele pakken slaag die ik kreeg. En pa David, die het meestal voor mij opnam. Naarmate mijn tienertijd vorderde begon langzamerhand het besef te groeien, dat ik een geadopteerd kind was en geen volbloed Oudshoorn. Periodes van een dubbel gevoel volgden, waarmee ik het nogal eens moeilijk had. Totdat twee van mijn grote broers (Joop en Daaf) zeiden, dat ik een broer van hen was. Dat deed me heel erg veel goed. Ik voelde me weer Jacques Oudshoorn.”


Jacques was vaak een tijdje buiten beeld. Hij werkte na zijn Mulo examen op de wilde vaart. Als hij weer eens aan wal was, reed ik als tiener een paar keer met hem mee in zijn auto’s. Zo reden we in een zwarte dikke Amerikaan richting Den Haag. Onderweg drukte Jacques mij op het hart vooral niet naar politieauto’s en/of agenten te kijken. Op mijn vraag : “Waarom niet?”, antwoordde hij dat er iets met zijn rijbewijs aan de hand was… Als niet betalend passagier stelde ik verder geen lastige vragen. Met geopende ramen, armen nonchalant naar buiten hangend, reden twee stoere, bruine koppen met pikzwart haar en zonnebril door Den Haag. We kregen veel aandacht van vrouwelijk schoon. Mijn bewondering voor mijn neef Jacques steeg die dag tot grote hoogtes.
Toen wij begin jaren 60 op Curaçao verbleven, kwam Jacques onverwacht op bezoek! Een grote verrassing. Ook voor hem, want hij was de eerste van onze zeer omvangrijke familie, die de kleine Rita in levende lijve zag en in zijn armen nam. Jacques was trots als een pauw en genoot zichtbaar van dat bijzondere moment.
Bij zijn vertrek kreeg hij van mamma een paar potten sambal mee. Later schreef Jacques dat de sambal overheerlijk gesmaakt had. Alleen had hij langdurig problemen na een toiletbezoek. “Alsof ik een fles opgevreten heb, tante Cor”, zo schreef hij later. Zijn moeder, tante Eef maakte het in die tijd mede mogelijk dat mijn zus Hanny eerder terug kon keren naar Nederland.
Tijdens zijn opname in het ziekenhuis heb ik Jacques een paar keer bezocht. Ook later, in Het Dorp. Toen ik hem in zijn rolstoel zag zitten drong pas tot me door wat hem was overkomen. Mijn neef Jacques is voor mij immers altijd een soort Vrijbuiter geweest. Iemand die vaak zijn eigen gang ging en van niemand afhankelijk was. Tijdens een van die bezoekjes nam hij mij onverwacht in vertrouwen. Hij keek terug op zijn leven en sprak naast de leuke momenten ook met spijt van bepaalde zaken. Hij had zijn dierbaren de aandacht moeten geven die ze verdienden, zo zei hij. Jacques vond dat hij daarin tekort was geschoten.
Ik heb vaak met hem gelachen, maar ook van hem geleerd.
Dag Jacques. Dag Vrijbuiter. Bedankt voor alles.