Terwijl ik een fragment het boek las, zag ik opeens onze hond Flopje voor me. Flop was als pup bij ons gekomen. Op dat moment hadden we al Terry, een bouvier teef, van bijna 2 jaar. Met de komst van de kleine bobtail veranderde Terry in een ware moeder. Flopje werd weliswaar groter maar is de rest van haar leven een kind gebleven. Een vrolijk, humoristisch kind. Helaas moesten we Terry laten inslapen. Ze had een ernstige vorm van kanker, die uitgezaaid was. Ze was toen twaalf jaar. Na haar dood veranderde de vrolijke en olijke Flop compleet. Ze was duidelijk aan het rouwen. Ze lag vaak in haar mand met een blik van : wat doe ik hier eigenlijk nog? De komst van Zorro als pup, deed haar hoegenaamd niets. Flop bleef in de rouw tot haar eigen dood. Die kwam omdat ze gewoon op was.
Veel mensen rouwen ook tot hun dood. Zelfs als het 'maar' een broer of zus betrof. De pijn bij de achtergebleven broers en/of zusters is onderbelicht. Er wordt nauwelijks over gesproken. Zelf verkeerde ik
in de veronderstelling, dat mijn pijn minder zou zijn dan die van mijn beide schoonzusters. Zij waren immers met mijn broers getrouwd geweest? Toch is het zo, dat hun relatie met mijn broers aanzienlijk korter duurde, dan die van mij met hen. Ik kende hen al mijn hele leven. Ik heb tot mijn 11e jaar samen met mijn broertjes in één bed gelegen. We hebben samen veel gelachen. Ze hebben mede een waardevolle invulling gegeven aan mijn leven. Nu ze er niet meer zijn, moet ik mijn positie binnen het gezin opnieuw bepalen. Het boek beschrijft veel herkenbare situaties. Maar het heeft mij ook meer verheldering gebracht over het rouwen over mijn broers.