Op een dag zat ze weer na het werk bij ons thuis in haar stoel bij het raam. Met een kopje koffie toebroek naast haar op tafel. Oma vertelde mijn moeder over haar kiespijn, die maar niet overging. Ook niet nadat de kies getrokken was. Haar kaak raakte nog meer ontstoken. Ze werd een paar keer ‘bestraald’. Dat was toen (1958) iets nieuws. Ik wist niet wat het was. Maar ik begreep dat het ‘bestralen’ niet goed gegaan was. Het ging alsmaar slechter met oma. Ze lag na een tijdje op bed, een divan, achter de deur in de woonkamer van haar huis in de Koningstraat. Daar bezocht ik haar. “Dag oma”, zei ik dan en gaf haar een kus op haar voorhoofd. Want op de wang mocht niet meer. Ze keek even op en er verscheen een flauwe glimlach. Ik ging dan op het randje van het bed zitten, terwijl oma mijn handje vastpakte. Ze viel daarna weer in slaap. Zo zat ik daar dan een tijdje, terwijl ik naar haar keek. Oma had erg veel pijn. En ze had al zoveel pijn gekend.
Niet veel later moesten wij afscheid van oma nemen. Dat was in het voorjaar in het Academisch Ziekenhuis in Leiden. Mijn vader nam ons mee. Daar lag oma op een hoog bed, onder een gelige deken. Een voor een namen we afscheid. Ze keek naar mij toen ik op mijn beurt haar een laatste kus gaf en zachtjes ‘dag oma’ tegen haar zei. Maar ze zei niets terug. Ze lachte ook niet meer. Ze staarde alleen. Mijn vader zei, dat oma ons niet meer herkende. Ik was pas 10 jaar en een tijdje in de war van het gebeuren. De grote mensen zeiden, dat mijn oma nu rust en geen pijn meer had.
Ik heb nog wat vragen voor mijn oma. Misschien komt het er ooit eens van. Tot dan zeg ik net als vroeger : "Dag oma! Tot volgende keer."