Tijdens het warme weer loop ik het liefst op slippers of sandalen. De laatste gebruik ik meestal als we dan gaan fietsen of wandelen. Op mijn voeten is dankzij de zon de bovenkant te zien van mijn apostelschoeisel. Het nadeel van dat luchtige schoeisel, is stof en zand. Tussen de tenen en onder de voetzolen. Ik krijg er altijd een droge strot van. Net als bij het werken met specie. Tussentijds (desnoods in een rivier, sloot of vijver) en 's avonds voor het naar bed gaan, was ik mijn voeten. Dat doe ik dus zelf, met water. Niet met tranen, zoals Jezus overkwam tijdens een feestje bij een farizeeër genaamd Simon. Ik droog mijn voeten ook zelf met een handdoek. Van haren aan mijn voeten ga ik vast lachen.
Ik heb nog meegemaakt, dat het dragen van sandalen net zo 'stom' stond als het dragen van witte tennissokken nu. Maar elk nadeel heeft z'n voordeel. Dus zei ik tegen onze tiener kleinzoon : 'Als je lang vrijgezel wilt blijven, draag dan witte sokken.' In sandalen of slippers is de kans op verkering bijna nul. En mocht het er toch van komen, dan is het iemand die je niet op je uiterlijk beoordeelt.