In de jaren 60 hadden wij in ons huis een Bruynzeel keuken. Je weet wel met links en rechts een onderkast en bovenkast, een granieten aanrecht met spoelbak met vierkante tegeltjes op de bodem en eronder, achter een gordijntje een kleine ruimte met open rekje als legplank waar de doos met schoenpoetsmiddelen en een afwasteiltje stond. Het geheel werd afgedekt door een gordijntje dat de heuse geur van het riool niet kon tegenhouden.
Tussen de bovenkasten hing de geiser, waarvan een waakvlammetje altijd brandde. Daarmee is menig sigaret aangestoken. Er was geen afvoer voor de rookgassen. Gewoon inademen, want je longen deden hun werk. Er liep ook een warmwaterleiding naar boven, waar de badkamer was. Als je ging douchen moesten ze beneden met hun handen van de warmwaterkraan afblijven. Maar dat werd vaak vergeten. Ook opzettelijk, wanneer er te lang gedoucht werd. In die gevallen kwam er plots steenkoud water uit de
douchekop spuiten over je net in de shampoo gezette haren. Dan gaf je maar een schreeuw. Vloeken was uit den boze, dus dat deed je zachtjes.
In die eenvoudige Bruynzeel keuken maakte mamma de lekkerste maaltijden klaar. Wij jongens kookten op haar fornuis de bromfietskettingen uit, in een blik kettingvet van Castrol en anders in een van mamma's pannen. We wasten daar onze vieze, zwarte, vettige handen met wat afwasmiddel en een scheut Jif. Als we dachten dat ze schoon waren droogden we onze handen aan de handdoek. Die doek vertelde via mamma of je gelijk had of niet. Die handdoek had heel vaak gelijk.