Als kind leerde mijn moeder mij hoe ik me aan tafel, als we gingen eten, moest gedragen. Het kwam voornamelijk neer op netjes eten. Dat 'netjes' hield in niet knoeien (handen schoon houden), niet 'metselen' (een hap en een slok melk nemen), niet boeren en niet smakken. En altijd de handen boven de tafel en, als mijn pa thuis was, niet praten. In elk geval niet met een volle mond. Het eten moest dusdanig gebeuren dat ik niet degene naast mij telkens elleboogstoten verkocht. Mes en vork moesten vanuit de polsen bestuurd worden.
De boter (blue band margarine) moest ik uit de botervloot schrapen en niet scheppen. Ik mocht het te veel aan boter niet in de botervloot terugdoen door met het mes het boterrestant aan de rand af te schrapen. Mijn boterham moest ik volledig smeren. "In de hoekjes wonen ook mensen", was een bekende uitspraak daarvoor. Een mes aflikken was uit den boze.
Zondags was er een gebakken of gekookt eitje. Met een gebakken spiegelei op het bord mocht je brood in de dooier dopen. Een gekookt eitje kon ik op een paar manieren eten. Die hingen af van de manier waarop het gekookt eitje gepeld was. Als ie helemaal gepeld was, ging ie in een bekertje en werd dan met een lepeltje gegeten. Of ik kon het op een gesmeerde boterham klein snijden. Als alleen de bovenkant van het ei gepeld was, at ik het leeg met een theelepeltje.
Hoewel mijn moeder een ware keukenprinses was, moesten we voor het eten altijd bidden. En als toetje een dankgebedje opzeggen. Tegenwoordig zijn de tafelmanieren heel anders. Veel kinderen blijven tijdens het eten niet eens aan tafel zitten of roepen "dat vind ik vies!" En aan tafel is er geknoei. Omdat hen niet meer over de tafelmanieren geleerd wordt. Vormen van beleefdheid kom ik ook alsmaar minder tegen. Ik vind het jammer.