In de wachtkamer van de tandarts is een aantal stoelen afgeplakt met een rood kruis op de zitting. Volgens de procedure moet ik eerst mijn handen ontsmetten met een gel dat gereed staat. Dat doe ik dus. Uiteraard neem ik plaats op een vrije stoel. Ik ben de enige, maar niet voor lang. Een mevrouw volgt dezelfde procedure, wij groeten elkaar en ze neemt tegenover mij plaats. Ze slaakt een zucht en vraagt of ik hier vaker kom. "Zo'n drie á vier keer per jaar", antwoord ik. Ze vertelt dat het vandaag voor haar de eerste keer is dit jaar. Vanwege de corona was ze te bang om te gaan. Ze heeft last van haar longen, vandaar. Ik vraag haar in hoeverre ze vindt dat ze bang gemaakt is. Ze vindt van wel, met de aantekening dat ze dat zichzelf aandoet. Ik vertel haar dat ik enkel van mezelf uitga en niet op al die berichten / adviezen afga. Ze zijn vaak erg strijdig. Ze deelt mijn mening. Ze zegt dat ze haar eigen veiligheid op haar eigen manier bewaakt. Het lastigst vindt ze de winkels. Maar al die verhalen blijven haar angst inboezemen.
Dan hoor ik (zowaar) mijn naam. In de deuropening staat mijn mondhygiëniste te lachen. Tenminste, dat zie ik aan haar pretogen, want ze draagt een mondmasker. Het is tijd om bij haar in de stoel te gaan liggen mijmeren. Over datgene wat ik deze week wil gaan doen.