We mochten niet vaak buiten spelen. Maar de buitenlucht trok harder dan mamma's regels. Als kind leerde ik al snel hoe ik stiekem naar buiten kon gaan. Vaak klom ik dan via ons balkon en de betonnen schutting van de benedenburen naar beneden. Ik moest dan wel zeker weten, dat mevrouw Van Ingen Schenau niet thuis was. Ze had onregelmatige diensten, want ze was verpleegster. De aanwezigheid van meneer was niet zo lastig te controleren. Hij reed op een vrachtwagen, die als hij thuis was, voor de deur stond geparkeerd. En dan was er nog de klikspaan mevrouw Van Dalen, schuin achter ons aan de Hoofdstraat. Het lastigste vond ik de weg terug omhoog. De schutting was immers zo'n 2 meter hoog. Maar eenmaal op de schutting kon ik me gemakkelijk omhoogtrekken om op ons balkon te komen. Via de kolenkist sprong ik dan weer op het balkon.
Uitbreken was dus een stukje vaardigheid, dat ik ontwikkelde toen ik nog op de lagere school zat.
Inbreken daarentegen leerde ik pas toen ik een tiener was. Ik kreeg van mijn ouders geen huissleutel mee. De achterdeur van onze hoekwoning ging na 22.00 uur gewoon op slot. Klaar! Het touwtje dat uit de brievenbus van de voordeur bungelde werd binnengehaald. Gelukkig gingen beide deuren niet op de knip of aan de ketting. In die tijd, jaren 60, kwamen buitenlanders immers
nog gewoon werken en was er nog het IJzeren Gordijn en grensbewaking. Bij de voordeur kon ik met een stuk gebogen betonijzer via de brievenbus de deur openen. Bij de achterdeur maakte ik een sleutel na van een stuk ijzerdraad. Beide 'hulpsleutels' bewaarde ik op een geheime plek, naast het huis. De trap naar boven kende een paar treden die kraakten. Die moest ik overslaan. De houten vloeren verborgen ook boobytraps in de vorm van krakende planken. Gelukkig waren in die tijd de bordeelsluipers erg populair schoeisel. Ik kreeg pas een huissleutel toen ik getrouwd was. Maar toen sliep ik niet meer thuis. Eh...???